Raad voor Vergunningsbetwistingen bevoegd voor vernietigingsberoep tegen afkeuring project-MER
Artikel 105, §1 Omgevingsvergunningsdecreet bepaalt op limitatieve wijze tegen welke beslissingen een vernietigings- en/of schorsingsprocedure bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen kan worden opgestart. Hoewel de bewoordingen van dit artikel op het eerste zicht duidelijk lijken te zijn, hebben ze in het verleden reeds aanleiding gegeven tot discussie. Recent werd de Raad voor Vergunningsbetwistingen geconfronteerd met een dergelijke discussie.
In 2021 werd een omgevingsvergunningsaanvraag voor de realisatie van een windturbineproject bestaand uit vijf windturbines, ingediend. Lopende de procedure wordt echter een ongunstig advies uitgebracht door het Agentschap Natuur en Bos en wordt het project-MER door het Team Mer van het Departement Omgeving afgekeurd. De vergunningsaanvragers hebben vervolgens een vernietigingsprocedure opgestart, waarbij zowel het afkeuringsbesluit van het project-MER als het ongunstig advies van ANB bestreden worden.
Door het Vlaamse Gewest wordt betwist dat de Raad bevoegd zou zijn inzake de beslissing tot afkeuring van het project-MER, aangezien zij meent dat deze beslissing niet zou kwalificeren als een ‘beslissing betreffende een omgevingsvergunningsaanvraag’ overeenkomstig in artikel 105, §1, 1° Omgevingsvergunningsdecreet.
De Raad voor Vergunningsbetwistingen heeft met haar arrest van 10 augustus 2023 (nr. RvVb/A/2223/1151) een duidelijk standpunt ingenomen omtrent haar bevoegdheid inzake beide beslissingen.
Hoewel het Vlaamse Gewest de bevoegdheid van de Raad voor Vergunningsbetwistingen inzake het ongunstige advies van ANB niet betwist, heeft de Raad ambsthalve geoordeeld dat een beroep tegen een dergelijk ongunstig advies niet ontvankelijk is. De achterliggende redenering is dat dit ongunstige advies geen rechtsgevolgen teweeg brengt en om die reden geen voor vernietiging vatbare administratieve rechtshandeling uitmaakt.
Inzake de afkeuringsbeslissing van het project-MER, acht de Raad zich daarentegen wel bevoegd. Artikel 28, tweede lid Omgevingsvergunningsdecreet bepaalt namelijk dat een afkeuring van het project-MER van rechtswege de stopzetting van de vergunningsprocedure tot gevolg heeft. Dit maakt het voor de vergunningsaanvragers onmogelijk om een omgevingsvergunning te verkrijgen na deze afkeuringsbeslissing. Deze beslissing wordt door de Raad om die reden gekwalificeerd als een op zichzelf staande, aanvechtbare rechtshandeling, dewelke voorbereidend is ten aanzien van de beslissing over de omgevingsvergunningsaanvraag.
Voor de volledigheid kan worden toegevoegd dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen in het verleden reeds geoordeeld heeft dat zij niet bevoegd is voor een beroep tegen een goedkeuringsbeslissing van een project-MER, aangezien de rechtsgevolgen van deze goedkeuring niet determinerend zijn voor de eindbeslissing over de omgevingsvergunningsaanvraag (RvVb 15 december 2022, nr. RvVb/A/2223/0347 en RvVb 15 december 2022, nr. RvVb/A/2223/0348). Dit vormt aldus het essentiële verschil met de afkeuringsbeslissing, dewelke de stopzetting van de vergunningsprocedure tot gevolg heeft.
Met hier besproken arrest is er aldus weer een discussie omtrent de bevoegdheid van de Raad voor Vergunningsbetwistingen beslecht.
Bron: Karlien Vernieuwe van LDR Advocaten