MER-toets op scherp
In een recent vernietigingsarrest[1] oordeelt de Raad voor Vergunningsbetwistingen dat de mogelijke milieueffecten van een bronbemaling reeds moeten worden beoordeeld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een project, ook al laat het Omgevingsvergunningsdecreet toe dat de aanvraag voor die bronbemaling kan gebeuren tijdens de uitvoeringsfase.
De Raad stelt met dit arrest de MER-toets op scherp en oordeelt dat het concrete doel van de milieueffectenbeoordeling erin bestaat de weerslag van het gehele project op de mens en het leefmilieu na te gaan. Aan die doelstelling, die de eenheid van de beoordeling beoogt, wordt volgens de Raad afbreuk gedaan indien voor een totaalproject de milieueffectenbeoordeling voor activiteiten in de uitvoeringsfase worden afgesplitst en later beoordeeld.
Het is de vraag in welke mate bij het indienen van een aanvraag al een correcte inschatting kan worden gemaakt van de milieueffecten betreffende de latere uitvoeringsfase. Bij het indienen van een omgevingsvergunningsaanvraag is de aannemer vaak nog niet bekend. Er is dus vaak nog geen zicht op hoe het project zal worden uitgevoerd.
Artikel 7, § 2 Omgevingsvergunningsdecreet had dan ook tot doel om hieraan het hoofd te bieden. In de parlementaire voorbereiding bij artikel 7, §2 staat te lezen dat als “geëist wordt dat al deze gegevens over uitvoeringswijze reeds bepaald worden bij de aanvraag van de stedenbouwkundige handelingen, dan blokkeert de vergunningverlening”. Toch oordeelt de Raad dat artikel 7, §2, tweede lid Omgevingsvergunningsdecreet niet toelaat anders te oordelen.
De aanvrager besteedt aldus best extra aandacht aan de MER-toets en houdt hierbij rekening met alle effecten van het project, ook deze van de uitvoeringsfase (bv. bronbemaling). Bezint eer ge begint, is dus de duidelijke boodschap van de Raad!
Bron: Wendy CROMHEECKE, LDR Advocaten