MER-studiedag 2022

20 juni 2022
by Sylvie Baert

Op 9 juni vond opnieuw de jaarlijkse MER-studiedag plaats. Met 4 zalen, 15 sprekers en 80 MER-deskundigen spreken we misschien beter van een MER-congres.

In de voormiddag kregen we van Annelies Hoebeeck een toelichting over de evoluties inzake milieueffectrapportage en een terugblik op het voorbije jaar. Daarna zoomde ze even in op de modernisering van het MER.

Na de plenaire sessie vonden er 4 parallelle sessies plaats waaruit de deelnemers telkens uit 3 sessies konden kiezen. Zo was er voor alle aanwezige MER-deskundigen en MER-coördinatoren een interessant aanbod. De disciplines biodiversiteit, water, mobiliteit, ruimte, lucht, gezondheid en klimaat passeerden de revue.

We zoomen hier even verder in op de sessies rond biodiversiteit.

Stikstofdepositieprobleem

De eerste sessie over biodiversiteit werd gegeven door Wouter Lefebvre en ging over het stikstofdepositieprobleem. Maar waarom is dit eigenlijk een probleem? Op het vlak van stikstofdepositie worden de planetaire grenzen overschreden. De stikstofcyclus is ernstig verstoord. Wereldwijd is er een probleem met stikstof en dit heeft gevolgen voor de biodiversiteit. De biodiversiteit vermindert. Hoe hoger de depositie van stikstof hoe lager het aantal soorten. Bij grote hoeveelheden worden er zelf toxische stoffen vrijgegeven zoals metalen.

Om dit alles op een objectieve manier te kunnen bekijken, gebruiken we de kritische depositiewaarden (kdw). Dit is een maat voor wat habitats aankunnen. Het is grens waarboven de kwaliteit van habitats significant worden aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie. Het betreft de maximaal toelaatbare stikfstofdruk voor een habitat. Wanneer we naar kaarten kijken met kdw’s in Europa zien we Vlaanderen en Nederland in één oogopslag. Een belangrijke oorzaak hiervoor is het aantal dieren per hectare landbouwgrond (pluimvee, varkens, runderen). Er is ongelooflijk veel veeteelt in Vlaanderen (West-Vlaanderen en Noorderkempen) en Nederland. Dit in combinatie met een dichtbevolkt gebied, veel transport en veel industrie maakt dat wij een heel hoge stikstofdepositie hebben. We wonen gewoon met te veel mensen op een klein oppervlak, met heel veel economische activiteit. De weinige versnipperde natuur die er nog is heeft dus enorm te lijden.

Wanneer we dus inzoomen op Vlaanderen zien we dat de hoge stikstofdepositie voornamelijk veroorzaakt wordt door vermesting en verzuring in de vorm van ammoniak. 44% van de stikstofdepositie is afkomstig van de landbouw. NOx is dan weer afkomstig van transport, maar doordat auto’s en vrachtwagens de laatste jaren steeds properder werden, ligt de focus rond stikstofdepositie heel sterk op de landbouwsector waar die negatieve trend nog niet zichtbaar is.

De Europese Habitatrichtlijn is goedgekeurd in 1992. Artikel 6.2 is een verslechteringsverbod. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones mogen niet slechter worden. Daarnaast moet er, volgens artikel 6.3 bewezen worden dat er geen problemen veroorzaakt worden door elk plan of project. De bewijslast, in de vorm van een passende beoordeling, ligt bij het project. Op lange termijn moeten we naar een gunstige staat van instandhouding. Alles wat de natuur nodig heeft moet hiervoor in voldoende mate aanwezig zijn.

De bedoeling van PAS is om te halen wat de Habitatrichtlijn voorschrijft. Het gaat over hoeveel economie we kunnen toelaten zodanig dat we niet in de problemen komen met de Habitatrichtlijn. PAS hanteert een algemene aanpak die bepaalde sectoren en activiteiten die weinig invloed hebben op de stikstofproblematiek zo goed als mogelijk vrijstelt maar ook bepaalt waaraan grotere activiteiten (vb. landbouw) moeten voldoen. Er wordt hierbij gewerkt met generieke, specifieke en op maat gemaakte scenario’s. Dit alles sijpelt door in het vergunningenkader. Voor landbouwers is het een pak moeilijker geworden om een vergunning te verkrijgen of om nog verder te exploiteren op de huidige manier. Dit is het plan tot 2030, benieuwd wat de toekomst brengt!

Invasieve exoten

Samenvatting: De aanwezigheid van invasieve exoten leidt tot een grote impact. Exotenbeheer is vaak moeilijk en financieel invasief. Daarom is preventie bijzonder belangrijk. Het MER kan hiertoe bijdragen, in het bijzonder op locaties waar invasieve exoten aanwezig zijn, maar ook bij activiteiten die een risico op onbedoelde introducties betekenen.

Japanse duizendknoop, Amerikaanse rivierkreeft, Grote waternavel, Watercrassula, Reuzenberenklauw, Amerikaanse vogelkers, Parelvederkruid, Bonte dovenetel, … Elke beheerder komt met invasieve exoten in aanraking. Rebecca Devlaeminck bracht een verhaal over invasieve exoten vanuit haar werkervaring als beheerder van natuurterreinen.

Invasieve exoten zijn uitheemse soorten, naar hier verspreid op niet-natuurlijke wijze (vb. uitgezet, ontsnapt, …).  En ze veroorzaken schade. Deze schade kan bijvoorbeeld economisch zijn, ecologisch of een invloed hebben op de gezondheid van mensen. De ecologische impact van invasieve exoten is divers en kan zowel direct als indirect zijn. Het gaat over onder meer competitie met onze inheemse soorten, over predatie, over gewijzigde chemische en/of fysische standplaatskenmerken, ….

Het gaat zowel om soorten van de EU-lijst (zie verder) als soorten die in het ISEA-protocol/Harmonia benoemd worden (https://ias.biodiversity.be/species/all).

De beschikbare gegevens over de financiële impact van schade door invasieve exoten tonen dat dit allesbehalve een marginaal probleem is. In een aantal situaties is de impact zo groot dat natuurdoelen in het gedrang komen. Ook is de financiële last van exotenbestrijding en -beheersing niet te onderschatten. Bovendien wordt verwacht dat de impact van invasieve exoten in de toekomst verder zal toenemen

De basis van wetgeving voor exoten vinden we in de EU-exotenverordening 1143/2014, overgenomen in het Vlaams Soortenbesluit. Centraal in de EU-verordening is de unielijst met voor de EU zorgwekkende soorten. Deze lijst is opgesteld en wordt aangevuld op basis van een risico-analyse. Voor alle soorten van deze lijst geldt een verbod om ze te houden, kweken, vervoeren, gebruiken, uitwisselen of ze toe te laten zich voort te planten. Er is ook een verbod op import en handel. Let wel op: niet alle zorgwekkende soorten staan op dit moment op de EU-lijst (zie hoger).

Deze EU-verordening hanteert een driestapsaanpak:

  • Preventie
  • Vroeg opsporen en snel reageren
  • Duurzaam beheren o.b.v. van prioriteiten per soort en populatie

 

Preventie van invasies is de eerste stap. Pathways kennen is belangrijk in functie van preventie. Hoe geraken die invasieve soorten hier en hoe verspreiden ze verder? Vb. soorten die meeliften met grondverzet, soorten die ontsnappen uit groenafval, … Indien die pathways gedefinieerd kunnen worden, kan geprobeerd worden daarop in te grijpen. Sensibiliseren is daarbij van belang.

Ook het MER kan een rol spelen en waarschuwen voor het risico op onbedoelde introductie. Vb. op locaties waar Boheemse duizendknoop aanwezig is, en er is grondverzet in het project voorzien. Belangrijk is enerzijds dat het MER steeds aangeeft of er in het plan- of projectgebied invasieve soorten aanwezig zijn. Bij de aanbevelingen kan het MER voorzorgsmaatregelen omschrijven of verwijzen naar de vakliteratuur. Dit is zeker urgent als de invasieve soort aanwezig is, in combinatie met ingrepen die in het plan of project voorzien zijn en die risico tot onbedoeld verspreiden van de invasieve exoot inhouden. Vb. inzet machines op locaties met Watercrassula; grondverzet op locaties met Boheemse duizendknoop.

Ook als er nog geen invasieve exoten zijn kan het MER aansporen voorzichtig te zijn door als aanbeveling enkele preventieve maatregelen op te nemen. Vb. bio-hygiëne bij inzet van machines, opname van relevante bepalingen in een uitvoeringsbestek, opname van relevante bepalingen bij aankoop van plantgoed/zaaimengsels, …

 

Natuurinclusief bouwen voor meer leefbare steden

Doordat ons Vlaamse landschap heel intensief wordt gebruikt en in een sneltempo verstedelijkt verliezen we biodiversiteit in Vlaanderen. Dit brengt met zich mee: verlies van open ruimte, actieve wering van natuur uit steden, verharding, te net onderhouden groen, betere renovatie- en bouwtechnieken. Elk van deze elementen werkt biodiversiteitsverlies in de hand. Maar we kunnen dit ook omdraaien door steden te zien als ecosysteem en een onderdeel van het groenblauwe netwerk. Een derde toelichting, door Lore De Wolf, over biodiversiteit focuste op natuurinclusief bouwen. Dit is een manier om projecten duurzaam te ontwikkelen waarbij natuur wordt geïntegreerd door natuurvriendelijke aanpassingen. Op die manier dragen bouwwerken bij aan de lokale biodiversiteit, eventueel als compensatie van verloren leefgebied.

De voordelen van natuurinclusief bouwen zijn groot! Het is beter voor de biodiversiteit, het zorgt voor een gezondere en klimaatadapatieve leefomgeving en het is ook economisch interessant.

Sommige dieren zoals de gierzwaluw, de huismus en bepaalde vleermuizen zijn echte stadsdieren geworden en zoeken nest- en schuilgelegenheid onder dakpannen, in kieren en spleten in muren, … Door betere bouw- en renovatietechniekengaan deze soorten achteruit. Door aandacht te hebben voor natuur in de stad kunnen we leefgebied voorzien voor deze stadsdieren en andere dieren die steden als stapsteen gebruiken tussen natuurgebieden. Hiervoor zijn tal van artificiële oplossingen, zowel opbouwnestkasten als inbouwconstructies zijn mogelijk. Inbouwoplossingen zijn vaak beter. Zeker voor vleermuizen is het belangrijk dat het klimaat van hun nesten stabiel blijft. Belangrijk is dat nestenkasten geplaatst worden door mensen met kennis. Er moet namelijk rekening gehouden worden met tal van factoren: windrichting, hoogte, …

Door verharding (wegen, gebouwen, parking, …) zijn er minder kansen voor vegetatie en natuurontwikkeling. Er zijn echter manieren om gebouwen te vergroenen en van grijs groen te maken. Dit kan door het aanleggen van groendaken en (grondgebonden) groene gevels. Groendaken en geveltuinen zijn voedselbronnen, schuil- en nestplaatsen voor veel dieren. Afhankelijk van de draagkracht van het dak kan er een extensief groendak of intensief groendak (groentuin) worden voorzien. Op deze manier dragen zelfs de kleinste oppervlaktes (bv. carports, bushaltes, …) bij tot het doorwaadbaar maken van de stad voor verschillende soorten. Daarnaast kunnen zonnepanelen en groendaken ook perfect gecombineerd worden. De combinatie zou zelfs voordelig zijn. De verkoeling van het groen zou de efficiëntie van de zonnepanelen ten goede komen. Het groen isoleert het gebouw daarnaast ook nog eens extra.

De resterende braakliggende stukken terrein zijn een zeer interessante biotoop voor natuurontwikkeling en beschermde soorten. Deze terreinen kunnen dienen als (tijdelijk) leefgebied voor vele soorten. Je kan deze biodiverser maken met houtkanten en bloemenweiden. Hierbij is het wel van belang dat er wordt gekozen voor inheemse en standplaatsgeschikte soorten. Maaien en snoeien moet op het juiste moment gebeuren en steeds na de bloeiperiode. Dergelijk groen is gemakkelijk in te passen en zorgt voor voedsel, nest- en schuilplaatsen voor insecten, vogels, vleermuizen en andere kleine zoogdieren. Houtkanten zijn daarnaast ook een snelweg voor dieren waar langs ze zich veilig kunnen verplaatsen tussen verschillende gebieden.

Groen heeft op vlak van gezondheid ook veel voordelen. Zo zorgt vegetatie in de stad voor een betere luchtkwaliteit. De vegetatie gaat fijn stof opvangen en de lucht zuiveren. Groen werkt ook goed voor de mentale gezondheid en groene plekken in de stad zorgen voor beleving en vormen een plaats van samenkomst. Groen zorgt ook voor verkoeling en gaat het hitte-eiland effect tegen, waardoor de leefbaarheid in de stad aangenamer wordt.

Ontharding en infiltratiezones/wadi’s zorgen ervoor dat bij zware regenval het water kan infiltreren in de bodem. Het gaat overstromingen tegen, het vult de grondwatertafel aan het zorgt voor verkoeling. Infiltratiezones of wadi’s kan je zeer natuurvriendelijk en biodivers inrichten met inheemse planten, die voedsel en leefgebied aan verschillende soorten bieden, zoals libellen. Bovendien zorgt het wortelstelsel van de planten voor een beter doorlaatbaarheid van de bodem, waardoor infiltratie gefaciliteerd wordt. Omdat een wadi slechts een beperkte diepte heeft en niet vol water staat, kan het tijdens warme perioden als afkoeling dienen voor omwonenden.

Ook wordt vastgoed economisch interessanter wanneer de nabije omgeving voorzien is van groen.

De conclusie is logisch. Natuurinclusieve steden zijn beter bestand voor klimaatsverandering, zorgen voor leefbare steden en dragen bij aan de biodiversiteit. Bij elke constructie zou er moeten nagedacht worden over hoe we de natuur kunnen integreren zodat nieuw leefgebied wordt gecreëerd of gecompenseerd wordt voor verloren leefgebied door projectontwikkeling. Natuurinclusief bouwen wordt nog te vaak als een project geschouwd, maar zou de nieuwe norm moeten worden.

Waar wacht je nog op?