Drie aandachtspunten bij de opmaak van een omgevingsvergunningsaanvraag
Een goed onderbouwde vergunningsaanvraag maakt het voor een vergunningverlenende overheid eenvoudiger om een goed gemotiveerde vergunning te verlenen. Wij geven daarom graag enkele tips voor de opmaak van een goede vergunningsaanvraag.
1. VERENIGBAARHEID MET DE GELDENDE STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN
Voor elk gebied in Vlaanderen werden stedenbouwkundige voorschriften vastgelegd in de gewestplannen, in bijzondere plannen van aanleg en/of in ruimtelijke uitvoeringsplannen. Elke vergunningsaanvraag moet overeenkomstig artikel 4.3.1, §1, 1°, a) VCRO worden getoetst aan de toepasselijke stedenbouwkundige voorschriften.
De toelichtingsnota bij de vergunningsaanvraag moet daarom in de eerste plaats een weergave bevatten van de stedenbouwkundige voorschriften die van toepassing zijn op het aangevraagde project.
Vervolgens is het van belang dat het project in concreto wordt getoetst aan deze voorschriften. Hoe beter en nauwkeuriger deze toetsing gebeurt in de aanvraag, hoe makkelijker het wordt voor de vergunningverlenende overheid om een goed gemotiveerde vergunning te verlenen.
2. VERENIGBAARHEID MET DE (PLAATSELIJKE) GOEDE RUIMTELIJKE ORDENING
Elke vergunningsaanvraag wordt eveneens getoetst aan de goede (plaatselijke) ruimtelijke ordening.
De vergunningverlenende overheid beschikt daarbij over een grote appreciatiemarge. Dat betekent dat deze beoordeling in zekere mate steeds subjectief is.
Bij de beoordeling over de verenigbaarheid van het aangevraagde met de goede ruimtelijke ordening wordt onder meer rekening gehouden met de volgende aandachtspunten en criteria: de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en bodemreliëf, hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen. Daarbij moet steeds rekening worden gehouden met de doelstellingen van artikel 1.1.4 van de VCRO.
Een vergunningsaanvraag bevat dus best een motivering waaruit blijkt waarom het project op deze punten in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.
Zo is bijvoorbeeld vereist dat de vergunningverlenende overheid nagaat of het aangevraagde project verenigbaar is met de ordening in de onmiddellijke omgeving. Daarbij moeten het betrokken perceel, de omliggende percelen en de onmiddellijke omgeving in rekening worden genomen. Het komt er dan op neer de onmiddellijke omgeving zo goed als mogelijk in kaart te brengen en aan te tonen dat het project daarmee verenigbaar is.
3. HET UITSLUITEN VAN AANZIENLIJKE MILIEUEFFECTEN
Iedere vergunningsaanvraag die voorziet in de realisatie van een stadsontwikkelingsproject moet worden vergezeld van een project-m.e.r.-screeningsnota.
Gelet op de zeer ruime interpretatie van stadsontwikkelingsprojecten is het aan te raden aan elke vergunningsaanvraag voor een groter project een project-m.e.r.-screeningsnota toe te voegen.
Uit deze project-m.e.r.-screeningsnota moet blijken dat het aangevraagde project geen aanzienlijk milieueffecten zal veroorzaken.
Hoewel de project-m.e.r.-screeningsnota niet aan enige vormvereisten is onderworpen, worden best minstens de effecten van het project met betrekking tot volgende disciplines besproken: omgeving, biodiversiteit, mobiliteit, water, bodem, lucht, licht, geluid, onroerend erfgoed.
Conclusie: hoe beter de vergunningsaanvraag gemotiveerd is, hoe makkelijker het voor de vergunningverlenende overheid zal zijn om over te gaan tot het afleveren van de goed gemotiveerde vergunning.
Bron: Jan Roggen, Joris De Pauw en Laura Thewis (adhemar.law)