Een project-m.e.r.-screeningsnota is meer dan een pro forma document
In een recent arrest van 3 maart 2020 (met nummer RvVb-A-1920-0635) wijst de Raad voor Vergunningsbetwistingen op de samenhang van de project-m.e.r.-screeningsnota en de ontvankelijkheid en volledigheid van een omgevingsvergunningsaanvraag. De Raad stelt in dit arrest vast dat de screeningsnota inhoudelijk voldoende ‘toereikend’ moet zijn om tot een volledige omgevingsvergunningsaanvraag te komen. Met andere woorden, een ontoereikende project-m.e.r.-screeningsnota leidt tot de onvolledigheid van de omgevingsvergunningsaanvraag, wat niet te herstellen valt.
De project-m.e.r.-screeningsnota als essentieel onderdeel van een aanvraag
Artikel 4.3.2, §2bis DABM bepaalt dat de Vlaamse regering, aan de hand van de criteria die in bijlage II bij het DABM omschreven worden, de andere dan in paragrafen 1 en 2 vermelde categorieën van projecten aanwijst “waarvoor overeenkomstig dit hoofdstuk een project-MER of een project-m.e.r.-screeningsnota moet worden opgesteld”. De Vlaamse regering heeft dit ondertussen gedaan en somt in bijlage III bij het project-MER-besluit (d.i. het besluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage) een aantal categorieën van projecten op die onderworpen moet worden aan zo’n project-m.e.r.-screening.
Een omgevingsvergunningsaanvraag voor zo’n project moet met het oog op die screening een project-m.e.r.-screeningsnota bevatten. Deze project-m.e.r.-screeningsnota is in de wetgeving namelijk opgevat als een gemotiveerde nota op basis waarvan de vergunningsaanvrager moet aantonen dat er ofwel (1) geen aanzienlijke milieueffecten verbonden zijn aan de uitvoering van zijn project, ofwel (2) dat er vroeger al een plan-MER of een project-MER is goedgekeurd waarin de effecten beoordeeld werden, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of aanvullende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten in vergelijking met de bestaande rapportages.
Met andere woorden, op basis van de project-m.e.r.-screeningsnota moet een vergunningverlenende overheid in staat zijn om na te gaan of er aanzienlijke milieueffecten mogelijk zijn en of de opmaak van een volwaardig project-MER is aangewezen.
Een onvolledige screeningsnota leidt tot een onvolledige vergunningsaanvraag
Veel vergunningsaanvragers en vergunningverlenende overheden vergeten echter dat de project-m.e.r.-screening deel uitmaakt van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek.
Artikel 20 van het Omgevingsvergunningsdecreet bepaalt immers dat de vergunningverlenende overheid (of haar omgevingsambtenaar) de project-m.e.r.-screeningsnota onderzoek en “beslist of er over het project een milieueffectrapport moet worden opgesteld”. Zoals blijkt uit het besproken arrest, is de project-m.e.r.-screening op grond van deze bepaling meer dan zuiver formele handeling. Het volstaat niet om na te gaan of er een project-m.e.r.-screeningsnota is toegevoegd aan de omgevingsvergunningsaanvraag. Binnen het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek moet de vergunningverlenende overheid effectief én inhoudelijk screenen welke aanzienlijke milieueffecten mogelijk zijn. Dit vereist een stevige inhoudelijke beoordeling van het dossier.
Meer zelfs, de Raad voor Vergunningsbetwistingen argumenteert in het besproken arrest dat een ontoereikende project-m.e.r.-screeningsnota inhoudt dat de vergunningverlenende overheid haar screeningsplicht niet naar behoren kan uitoefenen. Zij beschikt in dat geval niet over alle noodzakelijke informatie om een correcte screenings uit te voeren en is dus verplicht om de omgevingsvergunningsaanvraag onvolledig te verklaren.
Meer dan een pro forma document
Deze rechtspraak bevestigt dat het niet voldoende is om pro forma een project-m.e.r.-screeningsnota te toe voegen aan de omgevingsvergunningsaanvraag. De screeningsnota moet niet alleen toegevoegd zijn aan het aanvraagdossier, zij daarenboven ook voldoende uitgewerkt zijn zodat de vergunningverlenende overheid een concrete en inhoudelijk inschatting kan maken van de aanzienlijke milieueffecten van het project.
Bovendien zal een vergunningverlenende overheid goed haar huiswerk moeten maken. Want wanneer zij steunt op een gebrekkige nota, betekent dat dat ook haar beslissing gebrekkig zal zijn. Vergunningverlenende overheden moet dus goed onderzoeken of de aanvraag alle noodzakelijke informatie bevat (in het licht van de criteria van bijlage II bij het DABM). Doet zij dit niet, kan dit leiden tot de onwettigheid van haar vergunningsbeslissing.
Robin Verbeke
LDR Advocaten