Sectorale voorwaarden voor windturbines worden gevalideerd
Het Hof van Justitie heeft zich op 25 juni 2020 bij wijze van prejudicieel arrest uitgesproken over de plan-m.e.r.-plicht van de sectorale normen voor windturbines in het Vlaamse Gewest die vervat zijn in afdeling 5.20.6 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (‘VLAREM II’).
Het langverwachte arrest is er gekomen naar aanleiding van een reeks prejudiciële vragen die door de Raad voor Vergunningsbetwistingen aan het Hof werden gesteld ter beslechting van een vernietigingsberoep dat werd ingesteld tegen een stedenbouwkundige vergunning die verleend werd voor een windturbineproject in Aalter. Kort samengevat, werd aan het Hof de vraag voorgelegd of de Vlaamse sectorale normen voor windturbines en de (inmiddels opgeheven) Omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02 als plan of programma moeten worden beschouwd in de zin van de richtlijn 2001/42/EG en of er dus hiervoor een voorafgaande milieueffectenbeoordeling diende te worden opgemaakt.
Wie al van de arresten d’Oultremont van het Hof van Justitie en de Raad van State gehoord heeft, weet dat deze prejudiciële vragen niet nieuw zijn. In het Waalse Gewest werden de sectorale voorwaarden voor windturbines namelijk rechtstreeks aangevochten, waarna gelijkaardige vragen aan het Hof van Justitie werden gesteld. Het Hof besliste toen dat de Waalse sectorale voorwaarden voor windturbines inderdaad als een plan of programma dienden te worden beschouwd, met als gevolg dat de Raad van State bij arrest van 16 november 2017 tot vernietiging hiervan overging omwille van een schending van de Europese richtlijn 2001/42/EG (‘plan-MER-richtlijn’).
In zijn arrest van 25 juni 2020 is het Hof van Justitie trouw gebleven aan zijn eerdere rechtspraak en heeft het Hof beslist dat het begrip plan of programma een ruime uitlegging moet krijgen zodat ook de Vlaamse sectorale voorwaarden hieronder kunnen vallen. Aangezien deze Vlaamse normen niet rechtstreeks werden aangevochten, kan de Raad voor Vergunningsbetwistingen deze echter niet vernietigen.
De Vlaamse regering heeft in het arrest meteen talrijke probleemscenario’s gezien voor zowel reeds verleende vergunningen als lopende vergunningsprocedures en toekomstige vergunningsaanvragen. Ze heeft daarom meteen actie ondernomen en bij decreet van 17 juli 2020 (gepubliceerd op 24 juli 2020) werden zowel de sectorale voorwaarden uit afdeling 5.20.6 VLAREM II, als de Omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02 uitdrukkelijk geldig verklaard. Dit deed de regering door een bijkomende afdeling 6 in hoofdstuk 4 van titel V van het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (‘DABM’) in te voeren.
De nieuwe artikelen 5.4.15 en 5.4.16 DABM bepalen dat afdeling 5.20.6 VLAREM II geldig is vanaf zijn inwerkingtreding tot de datum van inwerkingtreding van de nieuwe sectorale normen voor windturbines en voor een maximale termijn van drie jaar na inwerkingtreding van het validatiedecreet. De Omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02, die inmiddels werd vervangen door de Omzendbrief RO/2014/02, wordt daarentegen geldig verklaard tot de inwerkingtreding van laatstgenoemde omzendbrief.
Volgens de parlementaire toelichting creëert de uitdrukkelijke validatie van de sectorale normen voor windturbines rechtszekerheid, biedt het een oplossing voor het rechtsvacuüm dat dreigt te ontstaan en verzekert het ook de verdere uitvoering van het Unierecht.
Vanessa McClelland
Advocaat LDR